vrijdag 16 januari 2009

Oplossingen Kerst- en Oudjaarspuzzel

De Kerst- en de Oudjaarsbijdrage van deze rubriek zijn in omgekeerde volgorde in Brabants Centrum geplaatst. Voor de oplossingen houd ik de volgorde uit de krant aan. Twee oplossingen zijn zo ingewikkeld dat er een aparte rubriek aan is gewijd.

In Terugblikken en vooruitzien werden vier retrogradeproblemen aan de lezer voorgelegd. Daarbij zijn voor de oplossing ook de zetten van belang die gespeeld zijn voordat de diagramstelling ontstond. Daarbij zijn twee regels van belang:
  1. Rokeren mag, tenzij je kan aantonen dat het niet mag.
  2. En passant slaan mag alleen als je kan bewijzen dat het mag.


Opgave 1 is een simpel probleem van één van de grote specialisten van het sprookjesschaak en de retrograde-analyse Thomas Raynor Dawson. Bovenstaand probleem had een dubbel opdracht:

  • wit geeft mat in twee
  • zwart geeft mat in twee.

De eerste is gemakkelijk: 1. 0-0 en wat zwart ook speelt er volgt 2. Tf1-d1 mat.

De tweede wordt daarmee een stuk lastiger. 1. … Tc6-a6 lijkt te falen op 2. 0-0. Maar daar zit hem nu juist de crux: 2. 0-0 mag niet! Het is tegen de spelregels. Wit moet immers vóór zwarts eerste zet zelf ook iets hebben gespeeld en dat kan, zoals gemakkelijk te begrijpen valt, alleen een koning- of torenzet zijn geweest en als de koning of de toren al hebben gespeeld mag je niet meer rokeren. Als dat niet mag, volgt natuurlijk simpel 2. … Ta6-a1 mat.

Let er op dat met wit aan zet het volstrekt niet bewijsbaar is dat wit met koning of toren gespeeld zou hebben. Er kan bijvoorbeeld aan de diagramstelling iets vooraf zijn gegaan zoals 0. Pb8-c6 Tc8xc6.


Opgave 2 was een probleem van W. Langstaff uit 1922. Wit geeft in twee, afhankelijk van zwarts voorgaande zet.

Als zwart op de vorige zet met de toren of de koning heeft gespeeld, volgt simpel 1. Kf5-e6. Zwart kan niets tegen 2. Td5-d8 mat ondernemen.

Als zwart echter 0. … g7-g5 heeft gespeeld, faalt 1. Kf5-e6 op 1. … 0-0!, want wit kan niet bewijzen dat dat niet mag. In dat geval geeft wit echter mat met 1. h5xg6 en passant. Er dreigt 2. Td8 mat en op 1. … 0-0 volgt 2. h6-h7 mat.


Opgave 3 van Eric Angelini uit 1995 heeft het zelfs tot Wikipedia geschopt als voorbeeld van een retrogradeprobleem. Gevraagd wordt de voorgaande zetten te reconstrueren. Waar de witte koning op de vorige zet ook vandaan kwam, hij lijkt steeds in een onmogelijk dubbelschaak te hebben gestaan. Behalve natuurlijk als er op de vorige zet een witte pion op g4 en een zwarte pion op f4 stond die met d4xg3 en passant de witte koning in dubbelschaak zette op veld f5.

Dan ontstaat echter een nieuw probleem. Hoe kan dan die loper op h3 de zwarte koning schaak hebben gezet? Ook dat was natuurlijk een aftrekschaak en wel met een paar dat van g4 naar e5 sprong.

De sleutelstelling was dus:

En de zettenreeks: 1. … Pg4-e5+ 2. g2-g4 f4xg3+ (dubbelschaak) 3. Kf4xe5.


Opgave 4, ook van de grote Thomas Raynor Dawson, is zo bijzonder dat er een aparte rubriek aan is gewijd: De boomverbranding.

In de rubriek Less is More kwamen klassiekere schaakproblemen aan de orde. Miniaturen, om de schaakliefhebber op te roepen iets minder materialistisch en vooral wat ideeënrijker de feestdagen door te komen.


Opgave 1 van de Nederlandse componist Henri Weenink (1892-1931) verbergt een minuscule Zwickmühle. Het is een probleem uit 1923. Probeer het nog maar even en speel dan de oplossing hier na.


Opgave 2, van Sam Loyd, is meteen al een stuk lastiger. Sam Loyd (1841-1911) is zonder twijfel de grootste probleemcomponist uit de geschiedenis. Hij kon sneller schaakproblemen componeren dan wereldkampioen Wilhelm Steinitz ze kon oplossen. Allerlei thema’s, zoals de retrograde-analyse uit de rubriek Terugblikken en vooruitzien, spruiten uit zijn brein voort. Overigens bedacht Loyd ook allerlei andere puzzels en breinbrekers. Er worden nog steeds boeken gepubliceerd met zijn logische en wiskundige puzzels. Maar hij bedacht bijvoorbeeld ook de ezelstruc en de zogenaamde vijftienpuzzel: dat puzzel-schuifspelletje waarbij je vierkantjes blokjes in een frame moet verschuiven om een bepaald patroon te krijgen.

In bovenstaand probleem moest wit remise maken. Dat lukt, als hij de onmacht van het paard om een tempo te winnen tegen een koning uitbuit. Hier kunt u de oplossing naspelen. Ik heb tevens een leerzaam praktijkvoorbeeld van dit eindspel bijgevoegd.


Opgave 3 van S. Belokonj uit 1969 neemt het adagium Less is More wel heel letterlijk. Wit heeft enkele minorpromoties nodig om te kunnen winnen. Kijk maar.


Opgave 4 ten slotte is een eindspelstudie uit 1892 van Charles Daltry Locock, een absolute grootheid, wat hij wel bewijst met dit probleem. Zelfs wie de oplossing na kan spelen, snapt er niets van. “Waar slaat dit op?” heb ik ijverige schaakstudenten na uren puzzelen panisch horen uitroepen. De uitleg vindt u in de rubriek Een koningskwestie.

Geen opmerkingen: