donderdag 29 januari 2009

Henrique Mecking

In Wijk aan Zee is het 71e Corus Schaaktoernooi bijna afgelopen. Het is één van de grootste schaakevenementen ter wereld. Dit jaar doen er, als ik goed geteld heb, maar liefst 1734 amateurs mee. De enige Dubbelschaker onder hen is Jasper van der Aa, nummer één op de alfabetische ranglijst, maar in het krachtenveld een middenmoter in tienkampgroep 9C. Nog negen jaar promoveren, dan bereikt hij de professionals: drie groepen met bijna louter grootmeesters. De A-groep vertegenwoordigt de absolute wereldtop. Daaronder spelen vooral opkomende talenten en vergane glories.

Eén van de sprekende namen voor liefhebbers van schaakgeschiedenis is Henrique Mecking, die in de B-groep speelt. In 1964 won hij op 13-jarige leeftijd het kampioenschap van zijn geboorteland Brazilië, om direct daarna furore te maken door in de grote internationale toernooien rijen grootmeesters aan zijn zegekar te binden. Zelfs de meeste Sovjets waren niet bestand tegen de superieure voorbereiding van Mecking en zijn gepolijste techniek. Al gauw werd hij vergeleken met Bobby Fischer. Toen Fischer zich uit de schaakwereld terugtrok, stond Mecking (achter Karpov en Kortsjnoi) zelfs enige tijd derde op de wereldranglijst.

Zo opwindend als zijn opkomst geweest was, zo meeslepend was daarna ook zijn val. Mecking begon zich uiterst vreemd te gedragen. In 1978 in Wijk aan Zee deed hij zijn zetten met twee handen tegelijk, alsof de stukken heel zwaar waren. In de pers werd zijn gedrag aan een spierziekte geweten, maar de meeste deelnemers aan het toenmalige Hoogovens Schaaktoernooi vonden hem een aansteller of versleten hem voor gek. Dat idee werd verder aangewakkerd toen hij enkele jaren later lid van een sekte bleek te zijn en verklaarde door zijn geloof te zijn genezen.
Daarna was het lange tijd stil rond Mecking, tot hij in de jaren negentig plotseling weer achter het bord verscheen. Hij hoorde niet meer tot de wereldtop, maar was het schaken nog niet verleerd. Na meer dan dertig jaar is Mecking nu terug in Nederland. Er verschijnt niets over hem in de pers, dus hij zal zich, zoals een man van zijn leeftijd betaamd, wel rustig en bedaagd gedragen. Over zijn spel is jammer genoeg ook niet veel te melden: hij staat afgetekend onderaan. Hij wist tot nu toe alleen van de Indische wereldtopper Krishan Sasikirian te winnen, vooraf huizenhoog favoriet in groep B, maar totaal uit vorm. Als het een beetje mee zit, haalt Mecking hem nog in.


Opgave 255 brengt de jonge Mecking in beeld. In het zonetoernooi van Mar del Plata in 1969 bewees hij tot de wereldtop te behoren. Hier is hij met wit tegen Antonio Rocha al doorgebroken in het centrum. Mecking speelde in deze stelling de opmerkelijke achteruitzet 1. Dd7-d1! Aan u de vraag hoe hij won na 1. … Db2xc3.


Vorige week kreeg u in opgave 254 een eindspel van Troitzky voorgeschoteld. Wit wint met 1. Ke3-f3! Kh2-h1 2. Kf3-f2 Kh1-h2 (of 2. … h2 3. Pg3 mat) 3. Pe2-d4 Kh2-h1 4. Pd4-f5 Kh1-h2 5. Pf5-e3 Kh2-h1 6. Pe3-f1 h3-h2 7. Pf1-g3 mat.

Berry Withuis

Vrijdag 16 januari is op 88-jarige leeftijd journalist en schaker Berry Withuis overleden. Withuis was een vat vol tegenstrijdigheden, maar hij is van enorme betekenis geweest voor de schaaksport in Nederland. Withuis was CPN-er, maar had een scherpe commerciële blik. Hij was een chaoot, maar een uitstekende organisator. Hij speelde een grote rol in de organisatie van talloze schaaktoernooien in Nederland, maar had geen enkele officiële functie.

Withuis was een behoorlijk sterke schaker die in de jaren na de Tweede Wereldoorlog in het eerste van VAS speelde, een Amsterdamse vereniging die in die tijd grossierde in landstitels. De club speelde op een gegeven moment zelfs met drie teams in de Hoofdklasse. Een groot deel van die successen kan op het conto van Withuis worden geschreven, die bij VAS, lang voordat de schaakbond op dat terrein beleid ontwikkelde, een zeer succesvolle jeugdafdeling opzette. Later werd zijn materiaal gebundeld in de serie Jeugdschaak, de eerste officiële lesmethode van de KNSB, gesponsord door V&D.


Max Euwe en Berry Withuis bij de presentatie van Jeugdschaak in 1972


Met dezelfde sponsor organiseerde Withuis ook een enorme serie simultaantournees. Met de deelnemers aan de Nederlandse toptoernooien, reisde hij het land af. Dat was voor de grootmeesters een aardige bron van inkomsten en voor de schaakverenigingen een enorme stimulans. In winkelcentra, scholen en op schaakverenigingen schoven honderden liefhebbers aan om het tegen de toppers op te nemen.

De laatste keer dat de simultaantournee Boxtel aandeed, moet eind jaren zeventig zijn geweest. De aula van het Jacob Roelandslyceum zat afgeladen vol. Euwe gaf simultaan, maar ook Sosonko, Ulf Andersson en Withuis zelf. De sterkste clubschakers wilden bij dit soort gelegenheden natuurlijk niet graag tegen Withuis spelen. Er werd zelfs een beetje om hem gegniffeld. Euwe heeft daar indertijd de oplossing voor bedacht: hij noemde in zijn woordje vooraf Berry Withuis steevast ‘simultaangrootmeester’, een titel die nooit heeft bestaan, maar die Withuis verdiende. In Boxtel is het lachen ons in elk geval wel vergaan: hij scoorde ruim negentig procent!


Opgave 254 is een wending die in vrijwel alle jeugdschaakboeken van vroeger werd getoond. Tegenwoordig vinden we het meer iets voor gevorderden. Wit aan zet wint.


Opgave 253 komt uit een partij tussen René Olthof en Ad Kleijberg. Zwart aan zet won een stuk en de partij met 1. … d6-d5! 2. e4xd5 Lc6-b5!

vrijdag 16 januari 2009

Een koningskwestie

In de Kerst- en Nieuwjaarsbijdrage Less is More van deze rubriek stonden vier schaakopgaven waarin met minimaal materiaal uiterst verrassende wendingen op het bord kwamen. De oplossingen vindt u hier, maar de laatste eindspelstudie vergt zo’n bijzondere oplossingsmethode dat een aparte rubriek op zijn plaats is.



Het bovenstaande probleem van Charles Dealtry Locock uit 1892 is niet op te lossen door alle mogelijke zetten te proberen. Maar het is gemakkelijk te begrijpen, dat wit wint wanneer zijn koning op f4 komt, of wanneer hij e4-e5 kan doorzetten. Zwarts verdediging op dat witte plan lijkt doodsimpel: zodra wits koning op d4 komt, speelt zwart Kf6, terwijl wits Ke3 gewoon met Kg5 wordt beantwoord. Eindspelkenners noemen in zo’n geval d4 en f6, net als e3 en g5, corresponderende velden. U snapt natuurlijk wel dat d3 en g6 dan ook met elkaar corresponderen, want zwart móet Kd3 met Kg6 beantwoorden; hij moet immers anticiperen op zowel Kd4 en Ke3.

Vorige week dinsdag zagen verbaasde bezoekers van Grand Café Rembrandt hoe een aantal schakers een bierviltje in stukken braken, cijfers en letters op de brokstukken schreven en die op een schaakbord sorteerden.


Er blijken een heleboel corresponderende velden in Locock’s studie te zijn verborgen. Kc4 moet zwart beantwoorden met Kf7, want hij moet anticiperen op Kd4 en Kd3; dan moet hij Kc3 wel beantwoorden met Kg7. Zo kun je doorredeneren.

Zijn de corresponderende velden eenmaal gevonden, dan is de witte winst gemakkelijk te vinden. Wit slalomt zo naar d4 of e3 dat zwart niet de kans krijgt om op een corresponderend veld te gaan staan. De oplossing (ik zet de zetten express niet naspeelbaar op internet; het is alleen te begrijpen op een echt bord): 1. Ka1-b1! Kg8-g7 Zwart moest g8 en h8 blijven dekken. 2. Kb1-c1! Kg7-g6 De slimste poging want na 3. Kb2 Kh6! bereikt zwart na enige zetten toch weer de corresponderende velden. 3. Kc1-d1! En zwart heeft een groot probleem. Hij moet h7, h6 en h5 blijven dekken en dat kan alleen op g6, maar daar staat hij al: zetdwang. De rest is simpel. Bijvoorbeeld 3. … Kg5 4. Kc2! Kh6 5. Kd2 Kh5 6. Kc3! Kg5 7. Kc4 Kg6 8. Kd3 Kf6 9. Kd4 en zwart moet e4-e5 toelaten met simpele winst.

Voor de liefhebbers: hoe maakt zwart aan zet in de diagramstelling remise? Het antwoord vindt u volgende week op dit blog.

Oplossingen Kerst- en Oudjaarspuzzel

De Kerst- en de Oudjaarsbijdrage van deze rubriek zijn in omgekeerde volgorde in Brabants Centrum geplaatst. Voor de oplossingen houd ik de volgorde uit de krant aan. Twee oplossingen zijn zo ingewikkeld dat er een aparte rubriek aan is gewijd.

In Terugblikken en vooruitzien werden vier retrogradeproblemen aan de lezer voorgelegd. Daarbij zijn voor de oplossing ook de zetten van belang die gespeeld zijn voordat de diagramstelling ontstond. Daarbij zijn twee regels van belang:
  1. Rokeren mag, tenzij je kan aantonen dat het niet mag.
  2. En passant slaan mag alleen als je kan bewijzen dat het mag.


Opgave 1 is een simpel probleem van één van de grote specialisten van het sprookjesschaak en de retrograde-analyse Thomas Raynor Dawson. Bovenstaand probleem had een dubbel opdracht:

  • wit geeft mat in twee
  • zwart geeft mat in twee.

De eerste is gemakkelijk: 1. 0-0 en wat zwart ook speelt er volgt 2. Tf1-d1 mat.

De tweede wordt daarmee een stuk lastiger. 1. … Tc6-a6 lijkt te falen op 2. 0-0. Maar daar zit hem nu juist de crux: 2. 0-0 mag niet! Het is tegen de spelregels. Wit moet immers vóór zwarts eerste zet zelf ook iets hebben gespeeld en dat kan, zoals gemakkelijk te begrijpen valt, alleen een koning- of torenzet zijn geweest en als de koning of de toren al hebben gespeeld mag je niet meer rokeren. Als dat niet mag, volgt natuurlijk simpel 2. … Ta6-a1 mat.

Let er op dat met wit aan zet het volstrekt niet bewijsbaar is dat wit met koning of toren gespeeld zou hebben. Er kan bijvoorbeeld aan de diagramstelling iets vooraf zijn gegaan zoals 0. Pb8-c6 Tc8xc6.


Opgave 2 was een probleem van W. Langstaff uit 1922. Wit geeft in twee, afhankelijk van zwarts voorgaande zet.

Als zwart op de vorige zet met de toren of de koning heeft gespeeld, volgt simpel 1. Kf5-e6. Zwart kan niets tegen 2. Td5-d8 mat ondernemen.

Als zwart echter 0. … g7-g5 heeft gespeeld, faalt 1. Kf5-e6 op 1. … 0-0!, want wit kan niet bewijzen dat dat niet mag. In dat geval geeft wit echter mat met 1. h5xg6 en passant. Er dreigt 2. Td8 mat en op 1. … 0-0 volgt 2. h6-h7 mat.


Opgave 3 van Eric Angelini uit 1995 heeft het zelfs tot Wikipedia geschopt als voorbeeld van een retrogradeprobleem. Gevraagd wordt de voorgaande zetten te reconstrueren. Waar de witte koning op de vorige zet ook vandaan kwam, hij lijkt steeds in een onmogelijk dubbelschaak te hebben gestaan. Behalve natuurlijk als er op de vorige zet een witte pion op g4 en een zwarte pion op f4 stond die met d4xg3 en passant de witte koning in dubbelschaak zette op veld f5.

Dan ontstaat echter een nieuw probleem. Hoe kan dan die loper op h3 de zwarte koning schaak hebben gezet? Ook dat was natuurlijk een aftrekschaak en wel met een paar dat van g4 naar e5 sprong.

De sleutelstelling was dus:

En de zettenreeks: 1. … Pg4-e5+ 2. g2-g4 f4xg3+ (dubbelschaak) 3. Kf4xe5.


Opgave 4, ook van de grote Thomas Raynor Dawson, is zo bijzonder dat er een aparte rubriek aan is gewijd: De boomverbranding.

In de rubriek Less is More kwamen klassiekere schaakproblemen aan de orde. Miniaturen, om de schaakliefhebber op te roepen iets minder materialistisch en vooral wat ideeënrijker de feestdagen door te komen.


Opgave 1 van de Nederlandse componist Henri Weenink (1892-1931) verbergt een minuscule Zwickmühle. Het is een probleem uit 1923. Probeer het nog maar even en speel dan de oplossing hier na.


Opgave 2, van Sam Loyd, is meteen al een stuk lastiger. Sam Loyd (1841-1911) is zonder twijfel de grootste probleemcomponist uit de geschiedenis. Hij kon sneller schaakproblemen componeren dan wereldkampioen Wilhelm Steinitz ze kon oplossen. Allerlei thema’s, zoals de retrograde-analyse uit de rubriek Terugblikken en vooruitzien, spruiten uit zijn brein voort. Overigens bedacht Loyd ook allerlei andere puzzels en breinbrekers. Er worden nog steeds boeken gepubliceerd met zijn logische en wiskundige puzzels. Maar hij bedacht bijvoorbeeld ook de ezelstruc en de zogenaamde vijftienpuzzel: dat puzzel-schuifspelletje waarbij je vierkantjes blokjes in een frame moet verschuiven om een bepaald patroon te krijgen.

In bovenstaand probleem moest wit remise maken. Dat lukt, als hij de onmacht van het paard om een tempo te winnen tegen een koning uitbuit. Hier kunt u de oplossing naspelen. Ik heb tevens een leerzaam praktijkvoorbeeld van dit eindspel bijgevoegd.


Opgave 3 van S. Belokonj uit 1969 neemt het adagium Less is More wel heel letterlijk. Wit heeft enkele minorpromoties nodig om te kunnen winnen. Kijk maar.


Opgave 4 ten slotte is een eindspelstudie uit 1892 van Charles Daltry Locock, een absolute grootheid, wat hij wel bewijst met dit probleem. Zelfs wie de oplossing na kan spelen, snapt er niets van. “Waar slaat dit op?” heb ik ijverige schaakstudenten na uren puzzelen panisch horen uitroepen. De uitleg vindt u in de rubriek Een koningskwestie.

De boomverbranding

Driekoningen is weer achter de rug. De kerstspullen zijn opgeborgen. Rest ons alleen nog de oplossing van de kerst- en nieuwjaarspuzzel die de afgelopen twee weken in deze rubriek stond. U vindt alle oplossingen via dubbelschaak.nl, maar op twee schaakproblemen kom ik deze week en volgende week even terug. Vooral omdat niemand de oplossing kon vinden.



Opgave 4 van de kerstpuzzel betrof een ondersteboven opgehangen kerstboom. Gezocht werd een mat in twee en in de inleiding werd verteld dat het een zogenaamd retrogradeprobleem was. Bij zo’n schaakopgave is het noodzakelijk rekening te houden met de zetten die aan de probleemstelling voorafgaan.

Wie het probleem probeert op te lossen door alle mogelijke witte zetten uit te proberen, komt er al gauw achter dat wit alleen in twee zetten mat kan geven wanneer hij op d6 of f6 en passant mag slaan. Maar mag dat wel? We zijn dus inderdaad gedwongen naar de voorafgaande zwarte zet te kijken. Met wat deduceren komen we een heel eind:
  1. De zwarte koning heeft op de vorige zet niet gespeeld. Dat kan niet, want op d8 en f8 zou hij op een onmogelijke manier dubbelschaak hebben gestaan. En op d7 en f7 stond hij schaak met pion e6. En waar kwam die dan op de vorige witte zet vandaan?
  2. De zwarte pionnen b7 en h7 hebben op de vorige zet uiteraard ook niet gespeeld, want ze staan nog in de beginstelling. Ook e4 kan noch gezet, noch geslagen hebben. Er moet dus inderdaad met de d- of f-pion zijn gespeeld.
  3. De zwarte d- en f-pion kunnen niet van de 6e rij komen, want dan stond wit schaak. Dus op de vorige zet moet zwart óf d7-d5 hebben gespeeld, óf f7-f5. Daarop leveren zoals gezegd respectievelijk 1. c5xd6 en 1. g5xf6 en passant gemakkelijk mat in twee op.
Maar welke was het nou?


Dat is een kwestie van tellen. Om de pionnenstelling uit het diagram te bereiken, moet wit minstens tien keer geslagen hebben met een pion. Dat kan net, want zwart heeft behalve de koning nog precies vijf stukken over. Dat betekent dat de zwarte loper van c8 ook door een witte pion geslagen moet zijn. Maar dat kan alleen als die loper al in het spel was gebracht. Om de loper door te laten moet pion d7 daarom wel eerder hebben gespeeld. De laatste zet van zwart was dus 0. … f7-f5, waarop wit met 1. g5xf6 e.p. en 2. f6-f7 mat geeft.

Dit schaakprobleem van Thomas Rayner Dawson is overigens lang niet het ingewikkeldste in dit genre. Soms moet je een ware Sherlock Holmes zijn om de oplossing te kunnen benaderen. Zulke superbreinen zijn er niet zo veel, maar gelukkig zijn er in Boxtel wel verschillende liefhebbers die de overige opgaven tot een goed einde wisten te brengen. Na loting is de hoofdprijs, het antiquarische boek Nieuwe Schaakcuriosa van Tim Krabbé, gewonnen door Ebe Reitsma.

Deze week is er geen opgave van de week. Daar beginnen we volgende week weer mee. Alle informatie over de schaakbeoefening in Boxtel vindt u op dubbelschaak.nl.