Schaakpartijen gaan erom de koning te vangen. Als de koning zodanig schaak staat dat hij zich niet meer aan een aanval kan onttrekken, is het mat. Toch komt mat in een schaakpartij zelden voor. Ervaren spelers geven er de voorkeur aan de partij op te geven als verlies onvermijdelijk is. Mat gezet worden, beschouwen ze als een vernedering. Dat laten ze niet toe.
Behalve in een overwinning kan een schaakpartij ook in remise eindigen. Dat is in de schaaksport gewoon een duur woord voor gelijkspel. Uiteraard eindigt een partij in remise als er te weinig materiaal overblijft om nog ooit mat te zetten, bijvoorbeeld als er nog slechts twee koningen over zijn. Bovendien kan één van de spelers remise claimen wanneer voor de derde keer precies dezelfde stelling op het bord komt. In de volksmond wordt dat ‘herhaling van zetten’ genoemd, wat ook in het maatschappelijk debat spreekwoordelijk is geworden. Maar de meeste schaakpartijen onder topspelers eindigen onbeslist doordat de spelers remise overeenkomen. Dat gaat reglementair zo: tijdens het uitvoeren van de zet of onmiddellijk daarna zeg je tegen de tegenstander: “Ik bied remise aan”. De tegenstander kan het aanbod zo lang in beraad nemen als hij wil, maar zodra hij een zet doet is het vervallen. Nette mensen mompelen nog even iets als: “Ik probeer het nog even”, maar dat hoeft niet.
En dan hebben we natuurlijk nog de ‘patstelling’, die ook al tot het politieke domein is doorgedrongen. Wanneer de speler die aan de beurt is geen enkele reglementaire zet kan doen, staat hij pat. Met de zetten die hij zou kunnen spelen, zet hij zichzelf schaak en dat is verboden. In de politiek is sprake van een patstelling als beide partijen geen mogelijkheid meer zien om de discussie voort te zetten. In het schaakspel is er echt geen voortzetting meer en eindigt de partij in remise.
We hebben het al eerder over de paradoxen in het schaakspel gehad, maar de patregel is de grootste. Het is bijna altijd van belang zelf zo veel mogelijk bewegingsvrijheid na te streven en die van de tegenstander te beperken. Maar door de patregel moet die strategie onder omstandigheden volledig worden omgedraaid. Wie zijn moeizame stelling door pat wil redden, dient de bewegingsvrijheid van zijn stukken zo snel mogelijk tot nul te beperken. Wie wil voorkomen dat zijn tegenstander zich door pat redt, moet hem extra zetmogelijkheden bieden. Door de patregel wordt ook de zogenaamde minorpromotie onder omstandigheden rationeel: de promotie van een pion tot een ander stuk dan de dame.
Zeer illustratief voor allerlei remisemogelijkheden is de Saavedra-stelling, waarvan u de ware geschiedenis kunt nalezen op de site van Tim Krabbé. Ik kan u wel rechtstreeks naar het artikel linken, maar het is veel leuker om even over de site te dwalen, want er is van alles te vinden. Kort door de bocht komt het hier op neer. In een partij tussen een amateur en de bekende schaker W.N. Potter kwam het tot een vergelijkbare stelling als de diagramstelling van opgave 282 hierboven. Wit speelde 1. c6-c7, waarop Potter 1. … Td5-d6+ speelde en remise aanbood. Wit moet promoveren om te kunnen winnen, maar op 2. Kb7 volgt 2. … Td7 en 3. … Txc7 waarna er slechts twee koningen resteren. Gaat de koning naar de a-lijn, dan volgt 2. … Tc6. En op 2. Kc5 komt 2. … Td1! gevolgd door 3. … Tc1, een instructieve aanval in de rug. De amateur nam de remise daarom aan, waarna Potter hem meteen de winst liet zien: 2. Kb6-b5! Td6-d5+ (anders promoveert de witte pion) 3. Kb5-b4 (Niet 3. Kc4 Td8! en de toren komt weer tijdig op c8.) 3. … Td5-d4+ 4. Kb4-b3 Td4-d3+ 5. Kb3-c2 en nu de koning naar de overkant is gelopen, kan de toren niet meer achterom en is een veilige pionpromotie gegarandeerd; een dame wint in het algemeen gemakkelijk van een toren.
Tijdens het schrijven van een necrologie over Potter kwam een zekere G.E. Barbier, die een schaakrubriek had in Glasgow’s Weekly Citizen, erachter dat zwart in de slotstelling nog een truc heeft. Namelijk 5. … Td3-d4! En nu is het na 6. c7-c8D Td4-c4+! 7. Dc8xc4 pat. Op 27 april 1895 publiceerde hij de diagramstelling als remiseopgave.
Op 11 mei meldde de volstrekt onbekende schaker Fernando Saavedra dat hij toch een winst voor wit had gevonden. Hij speelde 6. c7-c8T!! De pion promoveert dus niet tot dame, maar tot toren. De patwending is daarmee uit de stelling gehaald en bovendien dreigt wit mat op a8. Zwarts enige verdediging is 6. … Td4-a4, maar dan volgt 7. Kc2-b3! En door de matdreiging op c1 wint wit zwarts toren en snel daarna de partij. Zo ontstond één van de beroemdste eindspelen uit de schaakgeschiedenis en bereikte Fernando Saavedra onsterfelijkheid.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten