donderdag 4 november 2010

Harry Mulisch †

Harry Mulisch, die afgelopen zaterdag op 83-jarige leeftijd overleed, was ongetwijfeld één van de grootste schrijvers uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Veel minder bekend is zijn enorme invloed op het Nederlandse schaakleven. Sterker nog: zijn vriendschap met schaakgrootmeester Hein Donner had zowel voor de literatuur als voor het schaakspel grote gevolgen.

Mulisch en Donner kenden elkaar oppervlakkig toen ze daags na Donners overwinning in het Hoogovenschaaktoernooi van 1958 met elkaar in gesprek raakten in het Amsterdamse Hotel American. Het was een soort liefde op het eerste gezicht, maar dan tussen twee heteromannen. Zijn vriendschap met Donner inspireerde Mulisch jaren later tot een monumentaal werk, De Ontdekking van de Hemel (1992), dat in 2007 via een internetstemming uitgeroepen werd tot de beste Nederlandstalige roman aller tijden. Hoofdpersoon Onno Quist is in alle opzichten gemodelleerd naar Donner, alleen is hij geen schaker, maar filoloog. In de verfilming speelt Stephen Fry de hoofdrol, een zuivere Donner-dubbelganger. Quist vormt een twee-eiige eenling met Max Delius, het alter ego van Mulisch. Ze zouden beiden verwekt zijn op 27 februari 1933, de dag van de brand in de Rijksdag in Berlijn. In werkelijkheid waren Donner (Den Haag 6 juli 1927 - Amsterdam 27 november 1988) en Mulisch (Haarlem 27 juli 1927 – Amsterdam 30 oktober 2010) een paar jaar ouder. Die gelijktijdige verwekking zou kunnen, want volgens Mulisch is zijn aartsvriend drie weken te vroeg is geboren.

De vriendschap tussen Mulisch en Donner is na het verschijnen van Mulisch magnum opus uitgegroeid tot een thema in de Nederlandse literatuur. Connie Palmen beschrijft de heren in haar sleutelroman Lucifer (2007) als Aaron Keller en Otto Griffioen. Ze komen er niet goed af en worden weggezet als de Laurel & Hardy van de Amsterdamse kunstenaarskringen in de jaren zestig. Hans Ree beschreef het illustere duo herhaaldelijk als Heer Vos en Heer Beer. Mulisch en Donner waren niet erg geliefd en dat is geen wonder: volgens Donner-biograaf Alexander Münninghoff moeten de twee slimste jongetjes van de klas begin jaren zestig avond aan avond de Amsterdamse kunstenaarssociëteit De Kring met hun betweterigheid hebben geterroriseerd.

Anders dan de literatuur heeft de schaaksport van de vriendschap vooral de negatieve gevolgen mogen plukken. Donner raakte zo gefascineerd door Mulisch dat hij zijn tijd liever besteedde aan het schrijven van zwaarwichtige verhandelingen over zijn boeken: Mulisch, naar ik veronderstel (1971), Jacht op de inktvis (1975), Van Mulisch' Oude Lucht (1979). Zoals Onno Quist zich in Mulisch boek op de klassieken stortte, stopte Donner al zijn energie in de analyse van de werken van Mulisch. Dat Donners schaakresultaten daar zwaar onder leden wordt meer dan waarschijnlijk gemaakt in Hein Donner van Alexander Münninghoff. Het sterkste voorbeeld: Donners spel in het tweede toernooi om de Piatigorsky Cup in Santa Monica, een dubbelrondige tienkamp met de absolute wereldtop. Het toernooi begon op 17 juli 1966. Münninghoff beschrijft een aantekening van Donner, gedateerd op 18 juli. Donner, die in de eerste ronde met wit tegen Wolfgang Unzicker groot voordeel in remise had zien verzanden, schrijft dat hij gebrek aan talent heeft en dringend een verhandeling over Mulisch moet schrijven. Toch gaat het in de eerste elf ronden van het toernooi nog prima. Donner staat gedeeld derde met Fischer, Portisch, Reshevsky en Najdorf, achter Larsen en Spassky, maar nog boven wereldkampioen Petrosian. En dan gaat het helemaal mis. Donner is er met zijn hoofd niet bij, scoort nog maar een ½ uit 7 en eindigt onderaan. Maar met zijn essay over Mulisch is hij flink opgeschoten.

Mulisch heeft in interviews herhaaldelijk beweerd dat hij nooit van spelletjes heeft gehouden. Dat moet hij op latere leeftijd aan zijn zorgvuldig gekoesterde reputatie hebben toegevoegd, want nog voor Mulisch’ vriendschap met Donner schaakte hij wel eens met Godfried Bomans en Anton Heyboer, althans dat staat in Bomans’ gepubliceerde dagboekfragmenten. Soms speelden ze zelfs biljart. Nog frappanter: volgens Münninghoff heeft Donner op De Kring van Mulisch leren bridgen. En in het literaire schaaktijdschrift Matten 4 erkent Mulisch in een gesprek met Jan Kal dat hij wel eens tegen Donner schaakte: “Dan gaf hij een koningin voor en vroeg: ‘Waar wil je matgezet worden?’” Bij datzelfde interview staat een foto van Mulisch, terwijl hij deelneemt aan een schaaksimultaan van Prof. Dr. Max Euwe.

Hoe serieus Mulisch het schaakspel en zijn vriendschap met Donner nam, blijkt ook uit een passage (p. 76-77) uit Het theater, de brief en de waarheid (2000), waarin de (vrouwelijke) ik-figuur schrijft:

“Ik ben acht jaar getrouwd geweest met een schaakmeester, die mij een paar keer heeft verteld (alsof één keer niet genoeg was) dat hij soms drie kwartier aarzelde over een zet, alle varianten doordacht, - maar als hij dan zeker was van zijn zaak en het betreffende stuk aanraakte, waarmee hij dus verplicht moest zetten, wist hij dat het verkeerd was en dat hij de partij zou verliezen. (…) Misschien is dat de reden waarom hij nooit grootmeester is geworden en aan de drank is geraakt.”

In het jaar na zijn kennismaking met Mulisch werd Donner wel degelijk tot Internationaal Grootmeester benoemd. Aan de drank was hij altijd al, maar mede door zijn fascinatie met Mulisch werd hij nooit een wereldtopper. Mulisch, ondanks Donner, wel. Hij won alle literaire prijzen die je maar kunt bedenken, op de Nobelprijs na. En indirect heeft zijn vriendschap met Donner hem misschien wel die enige echt hoofdprijs gekost. Donner speelde van 1965 tot 1973 zeven keer mee met het Capablanca Herdenkingstoernooi in Havanna. Hij stak zijn sympathie voor Fidel Castro niet onder stoelen of banken. In 1967 gingen ze samen, Mulisch en Donner. Korte tijd later publiceerde Mulisch een heuse ode aan de Cubaanse revolutie, Het Woord bij de Daad (1968). Daarna reisde hij op uitnodiging van de revolutionaire regering nog twee keer naar Cuba. Het siert Mulisch dat hij nooit op zijn loftuitingen is teruggekomen, al erkende hij natuurlijk de fouten van het regime. Maar net zoals Onno Quist in De Ontdekking van de Hemel geen minister kon worden door zijn bezoek aan Cuba, kwam Mulisch nooit in aanmerking voor de Nobelprijs voor literaratuur. Het Nobelprijscomité houdt niet zo van communistische sympathieën.

Opgave 347
 
Opgave 347 is de stelling waarin Euwe in een simultaan aan zet is op de genoemde foto uit Matten 4. De foto was helaas niet voor publicatie beschikbaar, dus we doen het maar met dit diagram. De fotograaf drukt af op het moment dat Euwe (tegen de beroemde concertviolist Theo Olof) de allergrootste blunder maakt uit zijn carrière. Mulisch kijkt twee borden verder ironisch glimlachend toe. Dat kan geen toeval zijn. Vraag aan de lezer: wat is de slechtste zet die wit in deze stelling kan spelen?

Opgave 346
 
Opgave 346 laat een stelling zien waarin wit capituleerde, maar een geforceerd mat tot zijn beschikking had met 1. Lb3xf7+ Kg8xf7 2. Th1-f2+ Kf7-g8 3. Tf1-f8+ Te8xf8 4. De5-g7 mat.

Deze rubriek verschijnt wekelijks op donderdag in Brabants Centrum. Op Schaaksite.nl wordt elke donderdag een link geplaatst naar het nieuwste stukje op dit blog. Alle informatie over de beoefening van de schaaksport in Boxtel vindt u op dubbelschaak.nl.

Geen opmerkingen: