vrijdag 26 november 2010

Toreneindspelen

“Ieder toreneindspel is remise”, willen spotlustige clubschakers wel eens verzuchten als ze er niet in slagen de stelling te beoordelen. Voor wie naar de waarheid zoekt, slaat dat nergens op. Sterker nog: het kleinste foutje kan in een toreneindspel het afgrondelijke verschil tussen winst, verlies of remise betekenen. De stellingen zijn echter zeer moeilijk te beoordelen. Veel spelers komen niet verder dan “Wit staat beter” of “Zwart heeft remisekansen”. En zelfs computers komen pas tot een helder oordeel als behalve de koningen nog vier stukken of minder op het bord staan.

Oppervlakkig gezien is het wonderlijk dat juist het eindspel zo verschrikkelijk moeilijk blijkt te zijn. Er staat immers bijna niets meer op het bord. Verrassend genoeg neemt in het schaakspel het aantal zetmogelijkheden nauwelijks af als er minder stukken overblijven. Vanuit de beginopstelling van een schaakpartij, dus met alles op het bord, kan wit 16 pionzetten en 4 paardzetten doen. Zet een koning en een enkele toren willekeurig op het bord en je kunt bijna altijd 14 torenzetten en 8 koningszetten doen. De verklaring is simpel: hoe minder stukken er over zijn, hoe minder ze elkaar in de weg lopen.

Bovendien heeft de schaker in het eindspel minder aanknopingspunten voor zijn denken. Als je tegenstander iets pakt, moet je terugslaan, niet van de spelregels, maar omdat je anders materiaal verliest. Dat geeft het spel op een vol bord een dwingend karakter. Het is actie en reactie, dreiging en parade. Dat helpt in de vooruitberekening. In het eindspel verloopt de strijd heel anders. Er zijn nauwelijks directe dreigingen. Soms heeft de ene partij ellenlange manoeuvres nodig om één veldje op te kunnen rukken. Daarom wordt in veel leerboeken geadviseerd om in schema’s te denken. De speler moet subdoelen formuleren en zo stukje bij beetje het grote plan realiseren: promotie van het laatste pionnetje en uiteindelijk mat. Andere leerboeken geven vuistregels. “Zet de toren achter de vrijpion”, is er zo één. “Blijf actief spelen!” “Centraliseer de koning!” En zelfs voor wie dat allemaal snapt, passeren er nog allerlei momenten …

In de competitiewedstrijd tegen D4 uit Oosterhout moest ik een heel interessant toreneindspel verdedigen. Het lukte en daar ben ik trots op, maar achteraf zijn er met behulp van de computer toch heel wat fouten aan te wijzen. Dat is niet erg. Zelfs wereldkampioenen kleunen regelmatig gruwelijk mis in toreneindspelen. Wie de kunst wil afkijken: hier staat een (aanzetje tot) uitgebreide analyse het betreffende eindspel. Daarin vindt u ook de stelling van opgave 350. Zwart aan zet houdt remise. Er is maar één juiste zet en daar hoort ook nog een uitgebreid plan bij.

Opgave 349 vroeg de witte winst aan te tonen na 1. … Pg5-e4? Dat is vrij simpel; hij speelt 2. h6-h7. De pion is onkwetsbaar wegens Tc7+ en op 2. … c3-c2 komt 3. Tc8xc2. De zwartspeler was niemand minder dan de nummer één op de wereldranglijst Magnus Carlsen. Moeilijk hè, die eindspelen.

Deze rubriek verschijnt wekelijks op donderdag in Brabants Centrum. Op Schaaksite.nl wordt elke donderdag een link geplaatst naar het nieuwste stukje op dit blog. Alle informatie over de beoefening van de schaaksport in Boxtel vindt u op dubbelschaak.nl.

Geen opmerkingen: