In de matches tussen Louis de la Bourdonnais en Alexander McDonnel, die in de jaren dertig van de achttiende eeuw gespeeld werden, dacht McDonnel soms zo lang na dat La Bourdonnais zich onder het publiek begaf en daar luidkeels zeemansliederen ten gehore bracht. In andere toernooien uit die tijd liepen spelers weg, wegens het onsportieve langdurige nadenken van hun tegenstanders. Er werd wel eens geëxperimenteerd met zandlopers om de bedenktijd te reguleren en tijdens de officieuze WK-match tussen Wilhelm Steinitz en Adolf Anderssen in 1866 werd een uurwerk gebruikt: de scheidsrechter moest de tijden noteren om er op te letten dat per speler niet meer dan twee uur per twintig zetten werd nagedacht.
Sinds het grote schaaktoernooi van Londen in 1883, dat met enorme overmacht werd gewonnen door Johannes Zukertort, wordt er alleen nog gespeeld met schaakklokken, een uitvinding van klokkenmaker Thomas Bright Wilson en schaakgenie Joseph Blackburne. Het principe is doodeenvoudig: er zitten twee klokken in dezelfde behuizing. De knop die de ene klok aanzet, zet de andere stil en omgekeerd. Wie z’n zet heeft voltooid, drukt z’n klok in. In 1899 werd het concept voltooid met een metalen plaatje, de vlag, dat door de grote wijzer, naarmate de tijdcontrole nadert, steeds verder wordt opgetild om uiteindelijk te vallen als de tijd om is.
“Vlag!” roepen we ook nu nog steeds als de Digital Gametimer aangeeft dat de maximale bedenktijd is overschreden. Maar wat is er dan al een tsunami van adrenaline door de aderen gevloeid. Tegenwoordig hebben we twee uur bedenktijd voor veertig zetten en daarna een uur voor de rest van de partij. Iedereen die weet hoe ingewikkeld het schaakspel is, begrijpt dat een speler zich, bij gebrek aan parate kennis, tijdens de eerste twintig zetten zo kan verliezen in berekeningen dat hij voor de volgende twintig nauwelijks tijd meer over heeft. Stom natuurlijk, maar besluiteloosheid is een verslaving. En meestal geven beide spelers zich er tegelijkertijd aan over.
Dan begint er een foutenfestival van jewelste. Trillend van de zenuwen worden de stukken over het bord gesmeten. Tot één van de spelers een al te opzichtige bok schiet of de bedenktijd overschrijdt. Zo krijgt het publiek waar voor z’n geld. Wie het ook eens wil zien: bij Dubbelschaak in Grand Café Rembrandt hebben ze er tegenwoordig ook een handje van.
Zwart had in de partij Offringa-Van Dongen uit de competitiewedstrijd Dubbelschaak-Veenendaal 1. … Lg4 moeten spelen. Hij besloot echter met 1. … f7-f5 een kwaliteit te offeren, waarmee hij de aftrap gaf voor een potje knoeien. Wit kon nu winnen. De vraag van opgave 241 is hoe? Niet zo gemakkelijk, want Tjaart Offringa zag het ook niet. Na vele fouten over en weer won wit overigens toch.
In opgave 240 uit het EK won Thal Abergel met het fraaie 1. Tf1-f2! De zwarte dame moet de dekking van c6 opgeven. Na 1. … Dc2xf2 2. Dg3-d6+ Kd7-c8 3. Dd6xc6+ Kc8-b8 4. Le7-d6 is het mat.
Alle informatie over het schaken in Boxtel vindt u op de Dubbelschaak-website. Onder 'reacties' kunt u uw commentaar kwijt en de oplossing van de opgave van de week.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
4 opmerkingen:
Hoi Huub,
Natuurlijk kwam ik niet uit je opgave, dus vond heb ik mijn vriendje Fritz (net gekocht bij Johan en Erika) gevraagd wat hij vond. Die had het er ook niet zo makkelijk mee. Maar het eindspel met een kwal meer moet wel gewonnen zijn voor wit.
Groeten,
Curd
Hoi Curd,
Ik ben eigenlijk wel benieuwd wat de nieuwste Fritz van de stelling na 2. Pxc4 Lxc4 vindt. Ik denk dat zwart meer dan voldoende compensatie heeft, maar mijn oude Fritz, die nog al materialistisch is, krijgt dat steeds pas een paar zetten later door.
Groetjes,
Huub
Dc2xc6 moet Dc2xf2 zijn, toch?
Gr Peter
Hoi Peter, Bedankt, ik moet wat beter opletten met wat ik optyp.
Een reactie posten