donderdag 30 juli 2009

Les 4: De pion

Wie na drie lessen heeft geconcludeerd dat schaken maar een doods spelletje is, kan enig inzicht niet worden ontzegd, maar heeft wellicht niet genoeg geduld om het tot een groot meester te brengen. Want pas in deze les zullen we het schaakspel leven inblazen. Het wonder geschiedt met behulp van de pionnen. Die hebben de schaakspelers ieder acht. Ze staan in het begin van de partij keurig naast elkaar op de tweede en zevende rij voor de overige stukken. En daar staan ze de torens, lopers en dames danig in de weg.

“Les pions sont l’âme du jeu”, schreef François-André Danican Philidor (1726-1795) in zijn beroemde boek L’analyze des Echecs (Londen 1749). Philidor, een Franse musicus en componist, was veruit de sterkste schaker uit zijn tijd. Vooral zijn eindspelanalyses getuigen van een enorm inzicht en hebben de basis gelegd voor de wetenschappelijke benadering van het schaakspel. Maar nog belangwekkender is zijn ontmaskering van de pionnen als ziel van het schaakspel. Om erachter te komen wat hij met zijn uitspraak heeft bedoeld, zullen we eerst maar eens naar de spelregels kijken.

De pionnen in het schaakspel kunnen alleen oprukken. Bij iedere zet één stapje. Alleen als ze nog in de beginstelling staan, mogen ze in één zet twee vakjes vooruit. In tegenstelling tot de andere schaakfiguren slaat de pion anders dan hij gaat: de pion loopt recht vooruit, maar slaat schuin. Staat een witte pion dus recht tegenover een zwarte pion, dan blokkeren ze elkaar. Pas als er een vijandelijk stuk schuin voor de pion opdoemt, kan de pion weer meedoen. Daardoor geeft de opstelling van de pionnen, zeker als ze een beetje vastgeschoven staan, structuur aan de stelling. Op die manier maakt de pionnenstelling het spel statisch. Maar tegelijkertijd brengen de nietige pionnen het schaakspel een enorme dynamiek. Want een pion die de overkant van het bord bereikt, promoveert tot een schaakstuk van dezelfde kleur naar keuze. En zo kan één enkel pionnetje een schaakpartij beslissen.

Hiermee komen we terecht in één van die merkwaardige paradoxen die het schaakspel zo boeiend maken: de pionnen maken het spel statisch én geven het dynamiek. Hoe langer u het spel beoefent, hoe meer tegenstrijdigheden u zult ontdekken. Wie goed opgelet heeft, heeft er in de lessen nog één zien passeren. Het schaakspel gaat om de verovering van de koning en daarvoor is geen materieel offer te groot, maar tegelijkertijd kan één enkel pionnetje het verschil maken tussen winst of verlies. Het kan immers promoveren. Daarom moet de schaakspeler zowel bereid zijn alles op te offeren voor het grote ideaal (de verovering van de koning), maar tegelijkertijd zeer materialistisch zijn.

In de promotieregel van de pion schuilt een derde paradox. Een pion mag promoveren tot dame, toren, loper of paard. Maar waarom zou iemand eigenlijk ooit tot een ander stuk dan een dame willen promoveren? Dat is toch verreweg het sterkste stuk? Dat antwoord zal u in de komende lessen worden onthuld.



Opgaven en spelletjes om de loop van de pion te oefenen vindt u volop op de Chess Tutor Stap 1, verkrijgbaar via stappenmethode.nl. In opgave 280 wordt gevraagd om een mat in zes. Dat klinkt vreselijk moeilijk voor een beginner, maar als u begrijpt hoe de pionnen lopen, moet het lukken.



Opgave 279 van vorige week was een zogenaamde 'routeplanner'. De witte loper moet schaakgeven zonder op aangevallen velden te komen. Zwart mag verder niet meedoen. Dat gaat vrij simpel met Kf5-f4 gevolgd door Lc4-a2-b1-f5.

Tot slot een toegift voor muziekliefhebbers: Vosque veraces cecinisse, Parcae uit Carmen Saeculare van Francois-André Danican Philidor.



Alle informatie over de beoefening van de schaaksport in Boxtel vindt u op dubbelschaak.nl.

Geen opmerkingen: