vrijdag 28 augustus 2009

Les 8: Remise

Schaakpartijen gaan erom de koning te vangen. Als de koning zodanig schaak staat dat hij zich niet meer aan een aanval kan onttrekken, is het mat. Toch komt mat in een schaakpartij zelden voor. Ervaren spelers geven er de voorkeur aan de partij op te geven als verlies onvermijdelijk is. Mat gezet worden, beschouwen ze als een vernedering. Dat laten ze niet toe.

Behalve in een overwinning kan een schaakpartij ook in remise eindigen. Dat is in de schaaksport gewoon een duur woord voor gelijkspel. Uiteraard eindigt een partij in remise als er te weinig materiaal overblijft om nog ooit mat te zetten, bijvoorbeeld als er nog slechts twee koningen over zijn. Bovendien kan één van de spelers remise claimen wanneer voor de derde keer precies dezelfde stelling op het bord komt. In de volksmond wordt dat ‘herhaling van zetten’ genoemd, wat ook in het maatschappelijk debat spreekwoordelijk is geworden. Maar de meeste schaakpartijen onder topspelers eindigen onbeslist doordat de spelers remise overeenkomen. Dat gaat reglementair zo: tijdens het uitvoeren van de zet of onmiddellijk daarna zeg je tegen de tegenstander: “Ik bied remise aan”. De tegenstander kan het aanbod zo lang in beraad nemen als hij wil, maar zodra hij een zet doet is het vervallen. Nette mensen mompelen nog even iets als: “Ik probeer het nog even”, maar dat hoeft niet.

En dan hebben we natuurlijk nog de ‘patstelling’, die ook al tot het politieke domein is doorgedrongen. Wanneer de speler die aan de beurt is geen enkele reglementaire zet kan doen, staat hij pat. Met de zetten die hij zou kunnen spelen, zet hij zichzelf schaak en dat is verboden. In de politiek is sprake van een patstelling als beide partijen geen mogelijkheid meer zien om de discussie voort te zetten. In het schaakspel is er echt geen voortzetting meer en eindigt de partij in remise.

We hebben het al eerder over de paradoxen in het schaakspel gehad, maar de patregel is de grootste. Het is bijna altijd van belang zelf zo veel mogelijk bewegingsvrijheid na te streven en die van de tegenstander te beperken. Maar door de patregel moet die strategie onder omstandigheden volledig worden omgedraaid. Wie zijn moeizame stelling door pat wil redden, dient de bewegingsvrijheid van zijn stukken zo snel mogelijk tot nul te beperken. Wie wil voorkomen dat zijn tegenstander zich door pat redt, moet hem extra zetmogelijkheden bieden. Door de patregel wordt ook de zogenaamde minorpromotie onder omstandigheden rationeel: de promotie van een pion tot een ander stuk dan de dame.


Zeer illustratief voor allerlei remisemogelijkheden is de Saavedra-stelling, waarvan u de ware geschiedenis kunt nalezen op de site van Tim Krabbé. Ik kan u wel rechtstreeks naar het artikel linken, maar het is veel leuker om even over de site te dwalen, want er is van alles te vinden. Kort door de bocht komt het hier op neer. In een partij tussen een amateur en de bekende schaker W.N. Potter kwam het tot een vergelijkbare stelling als de diagramstelling van opgave 282 hierboven. Wit speelde 1. c6-c7, waarop Potter 1. … Td5-d6+ speelde en remise aanbood. Wit moet promoveren om te kunnen winnen, maar op 2. Kb7 volgt 2. … Td7 en 3. … Txc7 waarna er slechts twee koningen resteren. Gaat de koning naar de a-lijn, dan volgt 2. … Tc6. En op 2. Kc5 komt 2. … Td1! gevolgd door 3. … Tc1, een instructieve aanval in de rug. De amateur nam de remise daarom aan, waarna Potter hem meteen de winst liet zien: 2. Kb6-b5! Td6-d5+ (anders promoveert de witte pion) 3. Kb5-b4 (Niet 3. Kc4 Td8! en de toren komt weer tijdig op c8.) 3. … Td5-d4+ 4. Kb4-b3 Td4-d3+ 5. Kb3-c2 en nu de koning naar de overkant is gelopen, kan de toren niet meer achterom en is een veilige pionpromotie gegarandeerd; een dame wint in het algemeen gemakkelijk van een toren.

Tijdens het schrijven van een necrologie over Potter kwam een zekere G.E. Barbier, die een schaakrubriek had in Glasgow’s Weekly Citizen, erachter dat zwart in de slotstelling nog een truc heeft. Namelijk 5. … Td3-d4! En nu is het na 6. c7-c8D Td4-c4+! 7. Dc8xc4 pat. Op 27 april 1895 publiceerde hij de diagramstelling als remiseopgave.

Op 11 mei meldde de volstrekt onbekende schaker Fernando Saavedra dat hij toch een winst voor wit had gevonden. Hij speelde 6. c7-c8T!! De pion promoveert dus niet tot dame, maar tot toren. De patwending is daarmee uit de stelling gehaald en bovendien dreigt wit mat op a8. Zwarts enige verdediging is 6. … Td4-a4, maar dan volgt 7. Kc2-b3! En door de matdreiging op c1 wint wit zwarts toren en snel daarna de partij. Zo ontstond één van de beroemdste eindspelen uit de schaakgeschiedenis en bereikte Fernando Saavedra onsterfelijkheid.

donderdag 20 augustus 2009

Les 7: De rokade

Wie naast deze lessen op dit blog of in Brabants Centrum de Chess Tutor van Stappenmethode.nl gebruikt, zal merken dat ik de volgorde hier een beetje heb verander. Ik sla twee lessen ‘mat in één’ over, omdat ik u liever eerst alle spelregels uitleg. We zijn er bijna. De belangrijkste regel die u nog niet kent, is die van de rokade: les 9 in de Chess Tutor.


Een tijd lang heeft in een voorloper van het moderne schaakspel een regel bestaan waarbij de koning één keer in de hele partij een sprong mocht maken naar een willekeurig veld. Alsof de reusachtige vogel Rok uit de sprookjes van Duizend en één Nacht hem oppakt om hem in veiligheid te brengen. De regel heeft het niet overleefd, maar het verhaal zegt misschien wel iets over de etymologie van het woord rokade. Het Engelse ‘rook’, heeft er misschien ook iets mee te maken. Het is een raar woord dat alleen door schakers wordt gebruikt om een toren aan te duiden en dat in Harry Potter and the Deathly Hallows tot een misverstand leidt tussen Ron en Hermione als ze in de verte het huis van Luna Lovegood ontwaren: “‘It looks like a giant rook!’ ‘It’s nothing like a bird,’ said Hermione, frowning at the tower. ‘I was talking about a chess rook’, said Ron. ‘A castle to you.’” Opmerkelijk genoeg heet rokeren in het Engels ‘castling’. En een 'rook' is geen 'vogel rok, maar gewoon een roek.

Bij de rokade worden twee stukken tegelijkertijd verzet: een koning en een toren. De koning beweegt twee velden in de richting van de toren waarna de toren over de koning heen springt en naast hem gaat staan. Het mag alleen onder precies voorgeschreven omstandigheden:
  • de koning mag niet schaak staan,
  • koning noch toren mogen eerder hebben gezet,
  • er mogen geen stukken tussen koning en toren staan,
  • koning noch toren mogen op een aangevallen veld terechtkomen.

Rokeren met de koningstoren heet ‘korte rokade’ wat genoteerd wordt als ‘0-0. Op de damevleugel kun je ‘lang rokeren’ met de dametoren: ‘0-0-0’. De rokade is een heel handige zet om de koning in veiligheid te brengen en snel de toren te ontwikkelen.


Eén van de mooiste schaakgrappen komt van Tim Krabbé. Naar aanleiding van een idee van Max Pam construeerde hij de bovenstaande stelling. Hij vraagt hier om een mat in drie zetten. Ik splits het probleem even op. Wit begint met 1. e6-e7 Nu volgt op 1. … d4 2. e8D+ en 3. De2 mat. Vraag 1: Hoe is het mat na 1. … g4xf3 2. e7-e8D+ Ke3-d3? Vraag 2: Wat volgt op 1. … Ke3xf3 2. e7-e8T (let op de promotie tot toren!) d3-d4? Dan zal ik zelf vraag 3 beantwoorden: op 1. … Ke3xf3 2. e7-e8T! Kf3-g2 volgt 3. 0-0-0-0 mat. Die laatste zet met de vier nullen is de ellenlange rokade. Hij wordt geheel volgens de regels uitgevoerd met een toren die nog nooit gespeeld heeft, namelijk de toren op e8 die pas bij de pionpromotie is ontstaan en de koning.

De ellenlange rokade van Krabbé en Pam is niet reglementair. Na de publicatie van dit absurde idee in 1972 heeft de wereldschaakbond de formulering van de spelregels aangescherpt. U leert er in elk geval van dat schakers elkaar altijd voor de gek willen houden. Hoe dat er in Boxtel aan toegaat, leest u op dubbelschaak.nl.

donderdag 13 augustus 2009

Les 6: Schaak en schaak opheffen

In de vorige les zagen we dat een schaakstuk dat aangevallen staat, gedekt kan worden. Als een gedekt stuk geslagen wordt, pak je gewoon terug. Zo kun je stukken ruilen, maar niet alle stukken op het schaakbord zijn even sterk. Een toren kan snel alle velden op het bord bereiken. Een loper mag alleen op de kleur van de velden spelen waar hij begon. En een paard kan weliswaar springen en overal komen, maar het is wel behoorlijk traag. Het is dus zaak geen toren voor een loper of paard te ruilen.

Als hulpmiddel om de ruilwaarde van de stukken te onthouden, gebruiken de meeste schakers de zogenaamde Schaal van Euwe, genoemd naar de Nederlander Max Euwe die van 1932 tot 1935 wereldkampioen was en talloze leerboeken over het schaakspel publiceerde:
Dame 9
Toren 5
Loper 3
Paard 3
Pion 1

De tabel zegt dat een paard en loper allebei ongeveer drie pionnen waard zijn en een toren vijf. Het sterkste stuk is een dame, maar je kunt haar verlies bijvoorbeeld wel compenseren met een toren, een loper en een pion. Let er echter op dat de tabel slechts een gemiddelde aangeeft. ‘Ceteris paribus’ zegt Euwe plechtig in zijn vele boeken, dus ‘onder overigens gelijke omstandigheden’, zijn paard en loper even sterk. Maar het hangt er natuurlijk helemaal vanaf waar de stukken op het bord staan en wat je ermee kunt doen. Een pion die bijna de overkant heeft bereikt, is veel meer waard dan één punt. En een paard in het midden van het bord is veel sterker dan een paard in de hoek. Tel maar na naar hoeveel velden het kan springen.

Opvallende afwezige in de Schaal van Euwe is de koning. De koning mag je niet ruilen. Staat de koning aangevallen – in jargon zeggen we dan “De koning staat schaak” – dan móet je dat schaak opheffen. Dekken valt als verdedigingsmogelijkheid af. Er zijn drie opties:
het aanvallende stuk slaan,
vluchten
of de aanvalslijn onderbreken door er iets tussen te zetten.

Pak er even bord en stukken bij en speel: 1. d2-d4 e7-e6 2. e2-e4 en nu 2. … Lf8-b4+. Het plusteken achter de zet betekent dat wit nu schaak staat. Wat kan wit doen? De loper slaan is onmogelijk, dus die optie valt af. Wit kan natuurlijk 3. Ke1-e2 spelen, maar u zult snel genoeg leren dat u de koning beter thuis kunt laten. U moet de aanval dus onderbreken door een stuk tussen de loper en de koning te plaatsen. Gelukkig is er volop keuze. 3. Dd1-d2 komt niet in aanmerking, want dan slaat zwart met zijn loper uw dame en dat kost u maar liefst zes punten op de Schaal van Euwe. 3. Lc1-d2 of Pb1-d2 of Pb1-c3 zijn wel goede zetten. U brengt een stuk in het spel en u hoeft niet bang te zijn dat het geslagen wordt, want dan pakt u gewoon terug en is er een eerlijke ruil tot stand gekomen. Nog beter is echter 3. c2-c3. Uw pion dreigt dan de loper te slaan en die kan maar beter vluchten, want anders komt u materieel in het voordeel. Bovendien heeft u nu een stevig pionnenfront gevormd dat de stukken van de tegenpartij op een afstand houdt en u volop bewegingsvrijheid biedt.

Veel huisschakers denken dat het verplicht is “Schaak!’ te zeggen als ze de vijandelijke koning aanvallen. Dat is beslist niet het geval. Sterker nog: in het wedstrijdschaak mag dat helemaal niet. Tijdens officiële partijen mag je helemaal niets tegen de tegenstander zeggen, behalve als je remise wilt aanbieden of de partij wilt opgeven. Hoe dat gaat, daar komen we later nog wel op terug. Maar in het gewone clubschaak is er natuurlijk nog een optie: u kunt altijd uw tegenstander iets te drinken aanbieden.

Op dinsdag 25 augustus is Grand Café Rembrandt, het thuislokaal van Schaakvereniging Dubbelschaak, weer open. U bent van harte welkom om een vrij partijtje te komen schaken. Intussen kunt u nog even oefenen tegen drie computerprogramma’s op dubbelschaak.nl.

donderdag 6 augustus 2009

Les 5: Verdedigen



Het is na vier lessen de hoogste tijd om uw eerste potje te spelen. In het diagram hierboven ziet u de beginstelling van iedere schaakpartij. Pionnen, torens en paarden zult u ongetwijfeld herkennen. De loper wordt verbeeld door de bisschopsmijter. De koning heeft een kruisje op zijn kroon. En wanneer u het bord zoals het hoort met een wit veld rechts voor u heeft gelegd, staat de witte dame op een wit veld en de zwarte op zwart, respectievelijk op d1 en d8.

Wit begint. Als u zo verstandig bent geweest om naast deze cursus de Chess Tutor 1 van Stappenmethode.nl te gebruiken, heeft u de loop van de stukken al behoorlijk geoefend. U weet dan dat u met een paardzet kunt beginnen, want paarden kunnen over de pionnen springen, maar u zult dan ook wel inzien dat u snel een paar pionzetten moet doen om de andere stukken in het spel te betrekken. De meeste schaakpartijen beginnen dan ook met een pion. Telt u voor de aardigheid eens na hoeveel verschillende zetten u kunt doen.

Laten we deze eerste keer beginnen met de meest klassieke openingszet: 1. e2-e4, de zet met de koningspion die twee velden oprukt. U staat nu klaar om de witveldige loper of de dame in het spel te brengen. Dat vergroot uw opties op de volgende zet aanzienlijk en dat is natuurlijk een voordeel. Maar u moet er in de loop van de partij natuurlijk wel op letten dat u geen materiaal weggeeft. Vroeg of laat dreigt uw tegenstander iets van u te pakken en dan moet u weten hoe u zich tegen die dreiging kunt verdedigen.

Daar zijn een aantal verschillende mogelijkheden voor waarvan ik er in deze les drie wil demonstreren: slaan, vluchten of dekken. Stelt u zich eens voor dat zwart uw openingszet beantwoordt met een sprong van zijn paard aan de koningskant naar het zwarte veld voor de loper: in algebraïsche notatie 1. … Pg8-f6. Hij valt dan met zijn paard uw pion op e4 aan. De onverlaat dreigt hem gewoon te pakken. Als u het paard van f6 van het bord zou kunnen slaan, was dat natuurlijk een prima verdediging, maar helaas, dat kan niet. Resteert vluchten of dekken.

Dekken kan op een heleboel verschillende manieren, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van het damepaard met 2. Pb1-c3. Zwart zou nu de pion kunnen slaan, maar dat doet hij niet want na 2. … Pf6xe4 slaat u met uw paard zijn paard en aangezien een paard veel sterker is dan een pion bent u meteen in het voordeel. Vluchten klinkt een beetje laf, maar vaak is dat een aantrekkelijke optie. Nu ook. Door met de pion verder op te rukken (ofwel 2. e4-e5) maakt u zich niet alleen uit de voeten, maar valt u op uw beurt het zwarte paard aan. Dat moet er vervolgens vandoor, want zwart kan zich niet permitteren het paard tegen een pion te ruilen.

Deze week hebben we geen opgave. Zoekt u maar liever een tegenstander en probeer zijn koning te veroveren. Als u niemand kunt vinden: op dubbelschaak.nl staat drie computerprogramma’s waar u tegen kunt spelen: het zwakste virtuele tegenstanders dat ik kon vinden. U maakt beslist een goede kans.